Hallo, en welkom bij een nieuwe versie van Lekker Kijken en tevens de eerste editie van Taalpalet! Iets heel nieuws, want ik schreef dit samen met Anne Eleveld, Neerlandicus gericht op gender- en seksualiteitsstudies. Haar kijk op taal en mijn kijk op kunst vormen samen Taalpalet, en het zou goed kunnen dat je ons nog vaker samen gaat tegenkomen. Zo geven we volgende week donderdag ook samen een lezing, over de heks in literatuur en kunstgeschiedenis. Donderdag 30 januari om 19.30u in de Centrale Bibliotheek Rotterdam, gratis entree, wees erbij! Klik hier voor meer info. Veel plezier met de nieuwsbrief van vandaag!
Anne: Heel leuk Ies! Laat ik dan maar meteen met de deur in huis vallen en ons Taalpalet-onderwerp introduceren, of misschien kan ik beter zeggen; met de deur in de intercity. Laatst zat ik in de trein en ving ik een gesprek op tussen een groepje jongeren. Eén van hen vertelde dat ze de avond ervoor op een feestje had geflaneerd. Waarop een ander haar lachend toeriep: Flaneren kun je leren!
Uit het gesprek maakte ik op dat flaneren voor hen een soort elegant en modieus loopje was, vooral bedoeld om op te vallen. In de Van Dale wordt het dan ook omschreven als: wandelen om te kijken en gezien te worden. Toch klonk flaneren op een feestje mij vreemd in de oren. Daarom zocht ik het ook op in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, waar ik een ietwat andere betekenis uit 1919 vond: zonder doel, voor zijn genoegen, op straat rondslenteren. Het werd zelfs in 1815 al gebruikt: Hij ging 's morgens, als 't goed weer was, flaneeren. Het blijkt ontleend aan het Franse flâner.
Zelf ben ik vooral bekend met de bijbehorende flâneur, een mannelijk figuur die zich overgeeft aan dat doelloze slenteren. In de literatuur wordt de flâneur traditioneel gezien als een man uit de midden- of hogere middenklasse met genoeg vrije tijd om de stad te verkennen. De Franse poëet Charles Baudelaire beschreef hem in de 19e eeuw als een gepassioneerde toeschouwer die Parijs vrijelijk verkent in het hart van de menigte, waarin hij anoniem opgaat. Later voegden andere schrijvers daar zijn intellectuele nieuwsgierigheid aan toe. Destijds was de stad voornamelijk een mannelijk domein; het was als vrouw niet gebruikelijk om zonder reden in je eentje over straat te lopen. Misschien is het daarom niet verwonderlijk dat de flâneur oorspronkelijk als een mannelijk figuur werd gezien. Pas veel later ontstond zijn vrouwelijke afgeleide; de flâneuse.
Dat bracht me op een idee: hoe wordt flaneren eigenlijk verbeeld in kunst en literatuur? En is er een verschil tussen hoe een flâneur of flâneuse de stad ervaart? Laten we daar samen induiken!
Isabel: Mijn eerste associatie met flaneren is Parijs, en dit bleek niet onterecht. De 19e-eeuwse flâneur, die zich vrij en verkennend door de stad beweegt, is in volle glorie te zien in de impressionistische schilderkunst. Het idee van je observerend door de massa’s heen bewegen hangt samen met de kern van het impressionisme: écht goed kijken en daardoor zien wat anderen missen. De grootschalige herontwikkeling van Parijs door Hausmann, een project dat grotendeels verantwoordelijk is voor de uitstraling die Parijs vandaag de dag nog heeft, had net plaatsgevonden. Het vormt een smetteloos en smaakvol decor waar de flâneur zich doorheen beweegt. De brede boulevards, statige gebouwen, ruime pleinen en parken die Hausmanns operatie kenmerkten vormden al snel de natuurlijke habitat van de flâneur. Meer dan ooit wordt Parijs getoond als stad waar de welvarende man alle ruimte krijgt voor zelfontplooiing, in de vorm van flaneren.

Dit is dan ook de achtergrond van schilderijen waarin de flâneur wordt vastgelegd, bijvoorbeeld door Degas en Caillebotte. Het zijn dynamische schilderijen, waarin de figuren in beweging zijn en soms al half het beeld uit gelopen zijn. Alsof de schilder duidelijk wil maken dat hij eigenlijk zelf de flâneur is, die dit straatbeeld observeert en terloops vastlegt. Er is altijd voldoende lege ruimte op straat waar de figuren kunnen wandelen, of waar je als toeschouwer zelf het tafereel binnen zou kunnen stappen. De man is vaak alleen en heeft zijn blik ferm gericht op iets buiten beeld, maar de vrouw is altijd in gezelschap afgebeeld.
Het was voor rijke vrouwen not done om zomaar over straat te gaan en lekker rond te turen. Dit was voor hen voorbehouden aan specifiek daarvoor ingerichte ruimtes, zoals warenhuizen en de opera. Daar konden ze op beschaafde wijze deelnemen aan het publieke leven en kregen ze de kans om te observeren. Mary Cassatt schildert deze vrouwen in de opera. In tegenstelling tot de vrouwen in de schilderijen van Caillebotte en Degas, toont Cassatt een vrouw met een eigen binnenwereld, die volledig gefocust door haar verrekijker tuurt. Cassatt illustreert hiermee het verschil tussen de vrouwelijke en de mannelijke blik - de male gaze die vrouwen niet alleen in de schilderkunst, maar ook op straat volgt. En zelfs in de opera, een ‘gecontroleerde’ omgeving die gericht is op kijken naar het toneel, wordt de vrouw bekeken: vanaf een ander balkon tuurt een man schaamteloos door zijn verrekijker naar haar.
Anne: Kun je het je voorstellen? Het was voor ons als vrouwen not done geweest om überhaupt op straat te zijn. Maar inderdaad, met de groei van de markt en het aanbod van nieuwe producten veranderde de rol van de vrouw uit de middenklasse: ze werd iemand die shopt. Pas nog veel later werd shoppen een normale bezigheid voor alle vrouwen en konden zij zich buiten de muren van warenhuizen vrij door de stad bewegen. De manier waarop vrouwen pas later erkenning kregen, zie je ook terug in de taal die we gebruiken; woorden voor vrouwen zijn vaak afgeleid van de mannelijke norm.
In haar boek Dat mag je ook (al niet meer) zeggen, legt Vivien Waszink uit dat onze taal een mannelijke bias laat zien – een uitgangspunt waarbij de man wordt gezien als de standaard voor de mens. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de manier waarop we hey jongens kunnen zeggen om een groep aan te spreken die niet alleen maar uit jongens bestaat, of hoe we als we het over vijf mensen hebben kunnen spreken van vijf man.
Omdat we de man als de norm beschouwen, denken we bij veel woorden in eerste instantie aan een man. Om vrouwen zichtbaarder te maken, lijkt het de meest logische manier om vrouwelijke afleidingen te gebruiken, maar ook dit heeft zo zijn nadelen. Zo werd een filosofe, in een mannelijk gedomineerd vakgebied, eeuwenlang minder serieus genomen dan een filosoof. Haar werk werd vaak afgedaan als emotioneel of intuïtief. Pas veel later kregen vrouwelijke denkers meer erkenning. Het is dan ook niet verrassend dat Hipparchia, een van de eerste vrouwelijke denkers, nauwelijks in de geschiedenisboeken staat. Gelukkig probeert Barbara Stok hier verandering in te brengen met haar stripboek De filosoof, de hond en de bruiloft (aanrader!).
De meningen over het gebruik van vrouwelijke afleidingen zijn dan ook verdeeld. Want waarom is die informatie eigenlijk nodig? Als iemand filosofeert, maakt het toch niet uit of diegene een mannelijke of vrouwelijke denker is? Bovendien sluit deze tweedeling mensen buiten die zich niet herkennen in één van beide categorieën. Daarom zien we steeds vaker dat één neutrale vorm voor iedereen wordt gebruikt. Toch is dat niet altijd even eenvoudig. Voorzitter kan dan wel als neutraal worden gebruikt, maar vanuit ons mannelijke uitgangspunt blijft het lastig om vrouwen en non-binaire mensen hierin even zichtbaar te maken. En denk aan brandweerman, daarin wordt het al helemaal ingewikkeld om niet-mannen zich aangesproken te laten voelen. Deze kwestie gaat dus verder dan de uiterlijke kant van taal alleen; het gaat ook over wie we hierin zien en hoe mannelijke en vrouwelijke rollen worden ingevuld.
Denk bijvoorbeeld aan held en heldin. Op het eerste gezicht lijken dit de mannelijke en vrouwelijke versies van hetzelfde figuur, maar in de praktijk worden ze vaak compleet anders afgebeeld. Dit wordt uitvergroot in het ontwerp van superhelden. Wonder Woman is niet alleen sterk, maar ook supersexy. Bij Spider-Man is zijn spin-zijn vooral belangrijk voor wat hij ermee kan: door de stad slingeren, vijanden in zijn web jagen en, vooruit, ondersteboven hangen voor een iconische zoenscène. Functie boven vorm.
En zelfs in hun verhaallijnen zien we opvallende verschillen, zoals de invulling van zelfopoffering als heroïsche daad. De zelfopoffering van een heldin is vaak persoonlijk, verbonden met de mensen van wie ze houdt. Denk aan Katniss uit The Hunger Games, die zich vrijwillig aanbiedt als tribuut om haar zus Prim te redden. Of Anna uit Frozen, die zichzelf opoffert om haar zus Elsa te beschermen. Bij een held is zelfopoffering meestal grootschaliger. In het laatste deel van Harry Potter zien we hoe Harry zijn angsten overwint en zichzelf opoffert om niet alleen zijn vrienden, maar de héle tovenaarswereld te redden. Nu kun je je afvragen: als de rollen van held of heldin zo anders worden ingevuld op basis van gender, is het dan niet juist nuttig om een onderscheid te maken? Aan de andere kant, een heldin lijkt in dit geval niet simpelweg een vrouwelijke afgeleide te zijn; haar heldhaftigheid heeft een hele andere betekenis gekregen, juist omdat ze vrouwelijk is.
Laten we teruggaan naar de rol van de flâneur, die observerend door de stad slentert. Emily uit Emily in Paris komt in dat opzicht overeen. Met grote ogen komt ze Parijs binnenvallen, verwonderd over elk detail, van charmante cafés tot iconische bezienswaardigheden, het lijkt bijna alsof Parijs alleen voor haar blik en die van de lens van haar telefoon bestaat. Hetzelfde geldt voor Carrie uit Sex and the City, die elke hoek en straatsteen van New York in zich opneemt, het stadsleven verwerkend in haar columns. Ondanks die observerende blik is er bij beiden één groot verschil ten opzichte van de flâneur: ze worden gezien, ze zijn het middelpunt van de aandacht en daarmee alles behalve anoniem. In beide series zien we een ideaalbeeld van slanke, witte, jonge vrouwen in peperdure outfits die op zich al een statement maken.
Isabel: Emily en Carrie zijn niet de eersten voor wie dit geldt. Sterker nog: in onze beeldcultuur is dit beeld van de vrouw op straat erin gestampt, niet alleen door de kunst die we in musea zien, maar bijvoorbeeld ook in modefotografie die ons al decennia lang dagelijks omringt op bushokjes, billboards en in tijdschriften. We zijn gewend geraakt aan het idee dat een vrouw op straat loopt alsof het een catwalk is. Haar kleding is niet praktisch, maar decoratief. Haar passen zijn niet bedoeld om haar verder te brengen, maar puur om haar kleding en lichaam beter uit te laten komen. Een vrouw die op hoge hakken over een regenplas heen springt zal met gebroken enkels op haar bestemming aankomen, maar mán wat ziet ze er goed uit op de foto. En wat zou het toch leuk zijn om haar te zien als je zelf lekker aan het flaneren bent!

In het werk van grote modefotografen als Helmut Newton en Richard Avedon is de vrouw steevast als flâneuse afgebeeld in de meest traditionele zin van het woord: een vrouw die puur bestaat bij de gratie van de blik die op haar gericht is. In het werk van Guy Bourdin wordt ze vaak zelfs gereduceerd tot blote voeten in hoge hakken; dat is haar essentie, de rest kun je erbij fantaseren. Modefotografie toont de vrouw die als flâneuse totaal in dienst van de ander staat. Ze is een levend sculptuur dat de stad siert voor het oog van de man die er doorheen flaneert.

Anne: Bij dit ideaalbeeld kun je je afvragen hoe realistisch de stadservaring van beide fashion-icons eigenlijk is. Emily en Carrie bewegen zich met gemak door de stad zonder zich continu bewust te zijn van hun zichtbaarheid en de mensen om zich heen; hun perfectie en zelfverzekerde houding maken hen bijna onaanraakbaar. In werkelijkheid is deze stadservaring voor veel vrouwen, uit angst voor ongewenste aandacht, heel anders. Voor vrouwen van kleur en trans vrouwen kan deze stadservaring nog beangstigender zijn, omdat zij niet alleen te maken krijgen met seksisme, maar ook met racisme en transfobie, wat kan leiden tot extra ongewenste aandacht en straatintimidatie.

Isabel: De vrouwen in het werk van Ernst Ludwig Kirchner zetten ons, door subtiele keuzes van de kunstenaar, aan het denken over hun ervaring op straat. Tussen 1913 en 1915 maakte Kirchner een serie straatscènes waarin vrouwen de hoofdrol spelen, die meestal sekswerkers voorstellen. Wat mij opvalt aan de schilderijen is dat hun gezichten eruitzien als maskers, en hun jassen barrières lijken die een sterke grens tussen haarzelf en de stad vormen. Er is wel confrontatie, maar geen contact. In Kirchners schilderijen is de mannelijke blik op de vrouwen voelbaar aanwezig. Dit komt mede door het perspectief, waardoor je als toeschouwer enigszins op de vrouwen neerkijkt. In Kirchners latere schilderij Nachtfrau - Frau geht über nächtliche Straße, toont Kirchner een vrouw die meer in contact met de stad lijkt te staan. De vrouw is groot en centraal afgebeeld en lijkt geen directe blikken op zich gericht te hebben. Ze baant haar eigen weg door de stad. Maar toch zijn om haar heen overal herinneringen aan haar belemmeringen: straatlicht dat nodig is om haar te beschermen, cafés en clubs met een rumoerig publiek - een herinnering aan de voor haar gevaarlijke kanten van het nachtleven. Het feit dat beeld ons meer inzicht kan geven in de vrouwelijke ervaring op straat komt tot een hoogtepunt in een foto van Ruth Orkin uit 1951, American Girl in Italy. De aanwezigheid van de gefotografeerde vrouw op straat draait volledig om de reacties die ze oproept.

Anne: Helaas wordt dit gevoel van ongemak en ongewenste aandacht vandaag de dag nog steeds ervaren. In The Guardian las ik een artikel van Julia Serano, waarin ze haar ervaring met straatintimidatie na haar transitie deelt. Volgens haar zien we een vrouwelijke verschijning als iets uitnodigends, iets waar we zonder pardon iets tegen mogen zeggen. Ze beschrijft hoe ze, zodra de wereld haar als vrouw begon te zien, ineens een enorme hoeveelheid ongewenste aandacht kreeg. Van een goedbedoelde Werk je niet te hard, lieverd? tot een lelijke Je zou meer moeten lachen! Desondanks voelt Julia zich iedere keer genoodzaakt om te reageren met een glimlach, de keren dat ze dit niet deed, werd haar namelijk toegesnauwd dat ze gemeen, koud of een snob was.
Onze dichter des vaderlands, Babs Gons, verwoordt de vrouwelijke stadservaring treffend in haar poëzie:
als je nooit in haar schoenen hebt gelopen nooit met je sleutels tussen je vingers door het donker hebt gefietst een extra large hoodie over je jurk hebt aangetrokken je hakken verwisseld voor sneakers om zo hard mogelijk door de nacht naar huis te trappen [...] als je nooit in haar schoenen hebt gelopen niet weet hoe het is om oogcontact te vermijden, te doen alsof je belt stoerder te gaan lopen
Voor het hele gedicht:
Als je nooit in haar schoenen hebt gelopen, Babs Gons
Voor mij bevestigt dit dat, in tegenstelling tot Emily en Carrie, die zelfverzekerd met hun neus in de lucht en een brede glimlach door de stad flaneren, het voor de meeste vrouwen in de realiteit veel moeilijker is om zich ongestoord in het openbaar door de stad te bewegen. Vrouwen lopen veel meer risico op catcalling en zullen überhaupt veel vaker worden aangesproken. Zelfs iets dat simpel lijkt, zoals oogcontact, kan al snel worden opgevat als een uitnodiging. Daarom is weg of naar de grond kijken vaak de veiligere of makkelijkere keuze. Zo kunnen AirPods indoen of appen voor een vrouw een subtiele manier zijn om aan te geven dat ze niet gestoord wilt worden, al is het soms met de beste bedoelingen.
Isabel: Thomas J. Price laat precies deze ervaring zien in zijn sculpturen. Door jonge vrouwen op zo’n formaat af te beelden in een voor hen natuurlijke houding, in de vorm van een standbeeld dat we met autoriteit en aanzien associëren, geeft hij ze de erkenning van hun ervaring op straat die we haar vaak collectief nog niet geven. Haar oordopjes en ineengedoken houding zijn geen statement naar een ander, maar een beschermingsmechanisme voor zichzelf. Door zijn sculpturen zonder sokkel in de publieke ruimte te plaatsen confronteert Price ons met de vooroordelen die we hierover hebben, en zet hij aan tot nadenken over de ervaring van andere aanwezigen in de publieke ruimte. Niet alleen van vrouwen, maar van iedereen die in de publieke ruimte niet erkend of gerepresenteerd wordt.

Anne: Misschien is de flâneuse als vrouwelijke afgeleide juist interessant, omdat flaneren voor haar een hele andere betekenis heeft gekregen door de manier waarop wij vrouwelijkheid zien. Lauren Elkin, een Frans-Amerikaanse schrijfster, schreef een eerbetoon aan flâneuses: The women who reclaimed our city streets. Ze legt hierin uit dat de flâneuse, als vrouwelijke tegenhanger, niet zomaar in het mannelijke beeld van de flâneur past. Terwijl mannen doelloos rondslenteren, is het voor vrouwen veel riskanter om zomaar door de stad te zwerven. Deze foto uit 1936 laat dit volgens haar goed zien. Hierop staat een vrouw die een sigaret opsteekt tegenover een muur met daarop in het frans: Geen reclame maken.Volgens haar legt deze foto het diepere probleem van de vrouwelijke stadservaring bloot: Zijn we individuen, of maken we deel uit van de massa? Willen we opvallen, of juist opgaan in de menigte?
Isabel: Vrouwen die kunst maken in de openbare ruimte - het maken van muurschilderingen, straatfotografen, walking art - roepen vergelijkbare vragen op. Wil je opvallen, of juist anoniem te werk kunnen gaan? Wat betekent het om je als vrouw in de openbare ruimte te manifesteren, welke reacties roept dit op en waarom? Is het een manier om de ruimte te ‘herclaimen’, en moet je dat eigenlijk wel willen? Enerzijds nemen deze kunstenaars de ruimte terug die vrouwen vaak niet hebben op straat, maar ook zij worden tijdens het maken van hun werk geconfronteerd met opmerkingen, blikken, oordelen. Wat mij betreft doen ze nobel werk, maar ik hoop dat ze zichzelf dan óók een goede noise cancelling koptelefoon gunnen.
Anne: Terug naar de trein: Flaneren kun je leren! Behalve dat het lekker rijmt, vraag ik me af wat flaneren ons eigenlijk kan leren. Voor de klassieke flâneur lijkt flaneren vanzelfsprekend; hij slentert door de stad, neemt alles om zich heen in zich op en kan dit onopgemerkt doen. Maar voor de modernere flâneuse – die voor mij niet alleen de vrouw maar ook andere minderheidsgroepen die straatintimidatie ervaren symboliseert – is het niet zo vanzelfsprekend. Als zij door de stad flaneert, gaat het niet zozeer om hoe zij de stad ziet, maar hoe de stad háár ziet. Flaneren is voor haar eerder het continu afwegen van haar vrijheid en veiligheid, in een stad waar anonimiteit geen optie is.